21537 |
vijf centiem |
knabje:
n knepke (K360p Heusden)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwart:
kwoart (K360p Heusden)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
24961 |
vijver |
wijer:
węjǝr (K360p Heusden)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (K360p Heusden)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
lëet van ne vinger (K360p Heusden)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
botvink:
botfeenk (K360p Heusden),
botfink (K360p Heusden),
vink:
vink (K360p Heusden)
|
vink [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
19745 |
viooltje |
fletje:
vletteke (K360p Heusden)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
visgeer (K360p Heusden)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
met toelichting van de bereidingswijze; (appel-, proumen-, er-, (naar wat erop zit) en ook nog kook-)
vloaj (K360p Heusden)
|
fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
hiè kan vlaams (K360p Heusden),
vlaams (K360p Heusden)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|