| 24478 |
eik |
eik:
ɛk (K360p Heusden),
eikenboom:
èkeboem (K360p Heusden)
|
eik [RND] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
| 24479 |
eikel |
eikel:
iekel (K360p Heusden),
ikəls (K360p Heusden)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND]
III-4-3
|
| 24142 |
ekster |
ekster:
iëkster (K360p Heusden),
jekster:
jèkster (K360p Heusden),
jèèkster (K360p Heusden)
|
ekster [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
| 28846 |
elastiek |
elastiek:
ēlastik (K360p Heusden)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
| 19685 |
elektriciteit |
elektriek:
elentrik (K360p Heusden)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
| 21257 |
elektrische tram |
elektrieken tram:
elentriken tram (K360p Heusden),
eletrieke tram (K360p Heusden)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
| 18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
Ig zin zik van ellende (K360p Heusden),
miserie:
Hiee zit in de miserie (K360p Heusden),
Ik zen ziek van miserie (K360p Heusden)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
| 24504 |
els |
elsie:
ɛlsi (K360p Heusden)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
| 19686 |
emmer |
aker:
aker (K360p Heusden, ...
K360p Heusden),
emmer:
imər (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|
| 23263 |
engel |
engel:
ienen ingel twie ingelen (K360p Heusden),
nen engel twie ēngelen (K360p Heusden)
|
Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|