33640 |
landerijen |
goed:
gut (K360p Heusden),
goederen:
goederen (K360p Heusden)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (K360p Heusden)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lank lieven (K360p Heusden)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
17809 |
langen |
langen:
Geven.
langen (K360p Heusden)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strip (K360p Heusden)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
da giet langzaam (K360p Heusden)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantiën (K360p Heusden),
lantèn (K360p Heusden)
|
lantaarn [ZND 01 (1922)], [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
lester (K360p Heusden)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lestig (K360p Heusden)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
loate (K360p Heusden)
|
laten [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|