e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijshout, bonenstaak rijs: riesder (Heythuysen) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] I-7
rijskast rijskast: rīskast (Heythuysen) De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37] II-1
rijstebrij rijstepap: riestepap (Heythuysen) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] III-2-3
rijzen gaan: (het deeg) gęjt (Heythuysen), rijzen: rīzǝ (Heythuysen) [N 29, 25b; monogr.] II-1
rimpels rimpels: rumpelen, rumpel (Heythuysen), rumpels, rumpel (Heythuysen), rumpəls, rumpəl (Heythuysen) Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)] III-1-1
ringen ring in de naas doen: reŋk en dǝ nās dōn (Heythuysen), ringen: reŋǝ (Heythuysen) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten ringen: renge (Heythuysen), vimmen: vème (Heythuysen) [N Q (1966)] I-7
ringrol, cambridgerol, puntrol ringelrol: reŋǝlrǫl (Heythuysen) Dit lemma bevat benamingen voor a) de landrol die bestaat uit naast elkaar draaiende ringen van dezelfde diameter en met een V-vormige velg, b) de rol die bestaat uit afwisselend naast elkaar staande ringen met een V-vormige velg en ringen met een getande velg, c) de rol waarvan de cylinderomtrek voorzien is van priktanden. Zie afb. 83 en 84. [N 11A, 190; div.] I-2
ringvinger ringvinger: ringvinger (Heythuysen) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] III-1-1
rins rinzig: rinzig (Heythuysen) lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] III-2-3