e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluisteren fluisteren: fluustere (Heythuysen) fluisteren [DC 16 (1948)] III-3-1
fopspeen lots: loets (Heythuysen) fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)] III-2-2
framboos framboos: framboewas (Heythuysen), framboos (Heythuysen) [DC 13 (1945)] I-7
frezen frezen: frēzǝ (Heythuysen) Het land met de frees bewerken. [N 27, 16 add.; div.] I-2
fris weer koud: kaot (Heythuysen) tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4
fronsen fronselen: frunsele (Heythuysen) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1
fruit eten snatsen: sjinaatse (Heythuysen), sjnáátsə (Heythuysen) fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] III-2-3
fruiten aanbraden: áánbraojə (Heythuysen), fruiten: fruite (Heythuysen) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
fruitworm liesje: lieske (Heythuysen) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
fundament fundering: føndēreŋ (Heythuysen) De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9