33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
riesder (L292p Heythuysen)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)]
I-7
|
25584 |
rijskast |
rijskast:
rīskast (L292p Heythuysen)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37]
II-1
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
riestepap (L292p Heythuysen)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21032 |
rijzen |
gaan:
(het deeg) gęjt (L292p Heythuysen),
rijzen:
rīzǝ (L292p Heythuysen)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rumpelen, rumpel (L292p Heythuysen),
rumpels, rumpel (L292p Heythuysen),
rumpəls, rumpəl (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ring in de naas doen:
reŋk en dǝ nās dōn (L292p Heythuysen),
ringen:
reŋǝ (L292p Heythuysen)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen:
renge (L292p Heythuysen),
vimmen:
vème (L292p Heythuysen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
32830 |
ringrol, cambridgerol, puntrol |
ringelrol:
reŋǝlrǫl (L292p Heythuysen)
|
Dit lemma bevat benamingen voor a) de landrol die bestaat uit naast elkaar draaiende ringen van dezelfde diameter en met een V-vormige velg, b) de rol die bestaat uit afwisselend naast elkaar staande ringen met een V-vormige velg en ringen met een getande velg, c) de rol waarvan de cylinderomtrek voorzien is van priktanden. Zie afb. 83 en 84. [N 11A, 190; div.]
I-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (L292p Heythuysen)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20792 |
rins |
rinzig:
rinzig (L292p Heythuysen)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|