21244 |
schip |
schip:
sjeep (L292p Heythuysen),
šê.p (L292p Heythuysen)
|
schip [RND] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (L292p Heythuysen)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
busselen:
busselen (L292p Heythuysen)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25045 |
schitteren |
flikkeren:
flikkeren (L292p Heythuysen)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18341 |
schoeisel |
sloffen:
šlufǝ (L292p Heythuysen),
t leer]:
vootgetuug (L292p Heythuysen)
|
Naast het gebruikelijke schoeisel als schoenen en klompen draagt de bakker ook wel makkelijk inschietbare pantoffels. De informant van K 278 vermeldt dat het hier gaat om een soort pantoffel waarvan de zolen uit koord bestaan en waarvan het bovenstuk linnen is. [N 29, 102f] || schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
II-1, III-1-3
|
26502 |
schoen |
schoen:
schoen (L292p Heythuysen),
schoentje:
schoentje (L292p Heythuysen)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoe:
sjoe (L292p Heythuysen)
|
schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
schepper:
[sic]
paar sjöppers (L292p Heythuysen)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26503 |
schoenarm |
schoenijzer:
schoenijzer (L292p Heythuysen)
|
De vooruitstekende arm aan het schoen die tegen de klapspaan aan het staakijzer slaat. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata ɛschoenɛ en ɛspeelman, klapspaanɛ. In l 265 was de schoenarm van ijzer.' [N O, 19k; A 42A, 19]
II-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
poetsen:
poetsen (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
wiksen:
wiksen (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|