e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: blieve plekke (Hoensbroek) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(kleine) zelfstandige middenstander: middesjtander (Hoensbroek) Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Hoensbroek, ... ), stoten: de kop stoeten (Hoensbroek) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen flinke knoken: mit flinke knoake (Hoensbroek), goede stompels: he hat gôw sjtumpele (Hoensbroek), stevige benen: hè had stevige bein (Hoensbroek) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Hoensbroek, ... ), zich bukke (Hoensbroek, ... ) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: de vaal (Hoensbroek), deupdaeke (Hoensbroek), deupkleidje (Hoensbroek), deupmutsjke (Hoensbroek), deupsprei (Hoensbroek), doapkleidje (Hoensbroek), doapkleitje (Hoensbroek), doapmutsjke (Hoensbroek), doapmutske (Hoensbroek), doapsprei (Hoensbroek), doopdook (Hoensbroek), doopkletje (Hoensbroek), doopmutjke (Hoensbroek), dōpkleed (Hoensbroek), dōpmutsjke (Hoensbroek), duipdoak (Hoensbroek), döpdook (Hoensbroek), döpkledje (Hoensbroek), döpmutsjke (Hoensbroek), ee doopklidje (Hoensbroek), ee doopmutsjke (Hoensbroek), ee sjlebberke (Hoensbroek), ee sjpuujlepke (Hoensbroek), ee zeverlepke (Hoensbroek), het navelbendje (Hoensbroek), inne doopdook (Hoensbroek), inne kingerdook (Hoensbroek), inne pisdook (Hoensbroek), kienzjdook (Hoensbroek), luier (Hoensbroek), navelbendje (Hoensbroek, ... ), navelwingel (Hoensbroek), navelwingelke (Hoensbroek), niëvelbentje (Hoensbroek), pisdook (Hoensbroek, ... ), rouwmutsj (Hoensbroek), rouwmötsj (Hoensbroek), schlèbberke (Hoensbroek), sjlebberke (Hoensbroek), sjluijer (Hoensbroek), voal (Hoensbroek), wingel (Hoensbroek, ... ), zaeverlepke (Hoensbroek), zeiverlepke (Hoensbroek), zeverlepke (Hoensbroek), zèverlepke (Hoensbroek) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> patroonheilige: patroonheilige (Hoensbroek) Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] III-3-2
[falie] sluier: sjluijer (Hoensbroek), slöjer (Hoensbroek, ... ), voile (fr.): vaol (Hoensbroek), vooal (Hoensbroek) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[kazak] kazak: lang kleed uit jute stof  kazak (Hoensbroek), lange bloes met rokstukje  kazak (Hoensbroek) kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
[lijfje] lijfje: betekenis: kort hemd  liefke (Hoensbroek), betekenis: soort borstrok  liefke (Hoensbroek) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3