e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hevige slag flinke slag: eine flinke slaag (Hoensbroek), klavats: klawats (Hoensbroek) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hiel hak: hak (Hoensbroek), vers: de vee‧sj (Hoensbroek), vaesj (Hoensbroek, ... ), vèš (Hoensbroek) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1
hielstuk van een schoen hiel: heel (Hoensbroek) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hiernamaals eeuwig leven: iewig leiven (Hoensbroek), eeuwigheid: ieëwigheet (Hoensbroek) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hee aart noa zinne vaar (Hoensbroek) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen naar adem, reutelen hijgen: hiege (Hoensbroek) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2
hijswerktuig lier: līr (Hoensbroek), rolkop: rǫlkǫp (Hoensbroek), takel: tākǝl (Hoensbroek) Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67] II-1
hik hik: hik (Hoensbroek, ... ) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinniken wieëren: wījǝrǝ (Hoensbroek) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: ho.ət (Hoensbroek), hood (Hoensbroek, ... ), hoot (Hoensbroek, ... ) hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3