e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honingdrank honingdrank: huneŋdraŋk (Hoensbroek) Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
hoofd hoofd: huit (Hoensbroek), B.v. he stjong mit zie heut boave alle luuj oet.  heut (Hoensbroek), kop: kop (Hoensbroek, ... ) [N 10 (1961)]een kop [ZND A1 (1940sq)] || hoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
hoofd (spotnamen) bolles: bölles (Hoensbroek), B.v. he kreeg get op der bulles.  bulles (Hoensbroek), Bij rond hoofd.  bulles (Hoensbroek), knikker: B.v. he had ene kale knikker.  knikker (Hoensbroek), Bij kaalhoofd.  knikker (Hoensbroek), paardskop: Bij groot gebit.  pêêrskop (Hoensbroek), schaapskop: Bij een groot achterhoofd.  sjoapskop (Hoensbroek) [N 10 (1961)] III-1-1
hoofdaltaar hoofdaltaar: het hjoofaltoar (Hoensbroek) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofdbord bok: bōk (Hoensbroek), kraan: krān (Hoensbroek) Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr] I-13
hoofddoek plag: plak (Hoensbroek, ... ), plaggetje: pleksjke (Hoensbroek), plekske (Hoensbroek, ... ) hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] III-1-3
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen kap: de kap (Hoensbroek), kap (Hoensbroek, ... ) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdluis drek met pootjes: drek mit pūūëtjes (Hoensbroek), kopluis: eigen spellingsysteem  koploes (Hoensbroek), luis: de lūūs (Hoensbroek), een lōēs (Hoensbroek, ... ), eigen spellingsysteem  loes (Hoensbroek, ... ), luus (Hoensbroek, ... ), luus vangen (Hoensbroek), WLD  lōēs (Hoensbroek, ... ), lūūs (Hoensbroek) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdstel hoofdsel: hø̜tšǝlǝ (Hoensbroek) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoofdtooi van communiemeisjes communievoile (<fr.): kommunevoal (Hoensbroek), kransje met een sluier: krenske met `n schluier (Hoensbroek), sluier: sjluier (Hoensbroek), sjluijer (Hoensbroek), sluiertje: sjluierke (Hoensbroek) Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)] III-3-3