34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugstoten:
tǝrukštutǝ (Q039p Hoensbroek),
terugzetten:
tǝryk˲zętǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vārǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
ęŋ štǭn (Q039p Hoensbroek)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
25389 |
met de poten roeren |
wellen:
wɛlǝn (Q039p Hoensbroek)
|
Met de poten in het water bewegen om zo de haren beter te kunnen weken. [N 28, 22; monogr.]
II-1
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rȳm štǭn (Q039p Hoensbroek)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
poten:
[poten] (Q039p Hoensbroek)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
krampen:
krampǝ (Q039p Hoensbroek),
schuifelen:
šȳvǝlǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
17946 |
met grote stappen lopen |
greiden:
greije (Q039p Hoensbroek),
grote passen maken:
he makt grote päs (Q039p Hoensbroek),
wijd greiden:
hèè greit wēēt (Q039p Hoensbroek)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
buien:
buuje (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
buietig:
⁄t is buujetig (Q039p Hoensbroek),
het zijn schuilen:
het zint mer sjoele (Q039p Hoensbroek),
het zijn schuiltjes:
(het zint mer) sjuulkes (Q039p Hoensbroek),
schuilen:
sjoele (Q039p Hoensbroek),
sjoelen (Q039p Hoensbroek)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25403 |
metalen broeibak |
broeibak:
brø̜jbak (Q039p Hoensbroek),
ketel:
kētǝl (Q039p Hoensbroek)
|
De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36]
II-1
|