21880 |
opbrengst |
opbrengst:
opbrings (Q039p Hoensbroek),
opbringst (Q039p Hoensbroek)
|
dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
struik:
štrūk (Q039p Hoensbroek)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
21548 |
openbare verkoop |
publiek verkocht (volt.deelw.):
publiek verkocht (Q039p Hoensbroek),
veiling:
veiling (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
verkoop:
inne verkoop (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
verkòòp (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
verkoopdag:
Opm. zo wordt het ook genoemd.
verkoopdaag (Q039p Hoensbroek)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)] || openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21150 |
openbare weg |
baan:
baan (Q039p Hoensbroek)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18199 |
openbroek met linten |
boks:
bŏksj (Q039p Hoensbroek),
broek:
brook (Q039p Hoensbroek),
snelzeiker:
sjnèlzēēker (Q039p Hoensbroek)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23457 |
opening in een galmgat |
schallok:
ee sjalloak (Q039p Hoensbroek)
|
Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgooien (Q039p Hoensbroek)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pulletje:
pø̜lkǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophalde (Q039p Hoensbroek)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
et klieèrt op (Q039p Hoensbroek),
opklaore (Q039p Hoensbroek),
zich klaren:
zich klīēëre (Q039p Hoensbroek),
zich kloare (Q039p Hoensbroek)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|