23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doeëdelieës (Q039p Hoensbroek)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zīə (Q039p Hoensbroek)
|
zien [RND]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
d`r zie-j-altoar (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
de zie-j-beuke (Q039p Hoensbroek)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de ziej (Q039p Hoensbroek),
pīēn i gen ziej (Q039p Hoensbroek),
pīēn in de ziej (Q039p Hoensbroek)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
plag:
plak (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
sjaal:
sjaal (Q039p Hoensbroek),
zijden doekje:
zieje deuksjke (Q039p Hoensbroek),
zijden plag:
zieje plak (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23359 |
zijkapel |
zijkapel:
de zie-j-kapel (Q039p Hoensbroek)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lɛdǝrǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lɛdǝrǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnōēve (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
snoeve (Q039p Hoensbroek),
snuiten:
snoeten (Q039p Hoensbroek)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|