e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zondagse kleren `s zondagskleren: sondesklèjer (Hoensbroek), `s zondagspak: sondes pak (Hoensbroek), goede kleren: goow kleier (Hoensbroek), gow klijer (Hoensbroek), zondagskleren: zondes klijer (Hoensbroek), zundeskleijer (Hoensbroek) zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
zondagse schort cotonnade (fr.) scholk: katenake sjólk (Hoensbroek), kattenate sjolk (Hoensbroek), kattenatesjolk (Hoensbroek), goede scholk: gôwe sjolk (Hoensbroek) schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)] III-1-3
zondagsziekte maandag(s)krankte: mǭndexkręŋdǝ (Hoensbroek) Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.] I-9
zonde zonde: zung (Hoensbroek), zūūn (Hoensbroek) Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)] III-3-3
zonder opzet per ongeluk: per ongelôk (Hoensbroek) zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)] III-1-4
zool zool: zǭl (Hoensbroek) Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] I-9
zool van een schoen lap: lap (Hoensbroek, ... ), zool: zaol (Hoensbroek), zoal (Hoensbroek, ... ) zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3
zoolbeslag klompenlap: klompǝlap (Hoensbroek), klompenzool: klompǝzǫal (Hoensbroek) Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.] II-12
zoom in de huif schuif: šyf (Hoensbroek) Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75] I-13
zoon jong: joŋ (Hoensbroek) zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2