18670 |
zondagse kleren |
`s zondagskleren:
sondesklèjer (Q039p Hoensbroek),
`s zondagspak:
sondes pak (Q039p Hoensbroek),
goede kleren:
goow kleier (Q039p Hoensbroek),
gow klijer (Q039p Hoensbroek),
zondagskleren:
zondes klijer (Q039p Hoensbroek),
zundeskleijer (Q039p Hoensbroek)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
cotonnade (fr.) scholk:
katenake sjólk (Q039p Hoensbroek),
kattenate sjolk (Q039p Hoensbroek),
kattenatesjolk (Q039p Hoensbroek),
goede scholk:
gôwe sjolk (Q039p Hoensbroek)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33884 |
zondagsziekte |
maandag(s)krankte:
mǭndexkręŋdǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
23339 |
zonde |
zonde:
zung (Q039p Hoensbroek),
zūūn (Q039p Hoensbroek)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
per ongeluk:
per ongelôk (Q039p Hoensbroek)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30978 |
zool |
zool:
zǭl (Q039p Hoensbroek)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
lap:
lap (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
zool:
zaol (Q039p Hoensbroek),
zoal (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
klompenlap:
klompǝlap (Q039p Hoensbroek),
klompenzool:
klompǝzǫal (Q039p Hoensbroek)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šyf (Q039p Hoensbroek)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
jong:
joŋ (Q039p Hoensbroek)
|
zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|