e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivel duivel: duuëvel (Hoensbroek), duvel (Hoensbroek) De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)] III-3-3
duivenhok duivenslag: duvǝšlāx (Hoensbroek) Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6
duivin, vrouwelijke duif zij: zīē-j (Hoensbroek) een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] III-4-1
duizelig betoerveld: betoervelt (Hoensbroek), dol: dul (Hoensbroek, ... ), hae wuurd döll (Hoensbroek), zoo waesjte döl (Hoensbroek), duizelig: deuzelig (Hoensbroek), duu‧zelig (Hoensbroek), dūūzelich (Hoensbroek), hae veu:lt zig duu‧zelig (Hoensbroek), zoo waesjte dūūzeleg (Hoensbroek) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] III-1-2
duizelig zijn draaien, aan het - zijn: hae is aan ⁄t drieë (Hoensbroek) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] III-1-2
duizendblad schaapsgerf: -  (sjoaps)gerf (Hoensbroek) duizendblad [DC 42b (1967)] III-4-3
duizendpoot duizendpoot: inne doēëzendpōēët (Hoensbroek), eigen spellingsysteem  doezendpoet (Hoensbroek), doezendpoeët (Hoensbroek), WLD  doezendpoeët (Hoensbroek) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dulden gaarne hebben: ik heb ⁄m gaer (Hoensbroek) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1
dunne sjaal dunne sjaal: dunne sjaal (Hoensbroek), sjaal: sjaal (Hoensbroek, ... ), sjaaltje: sjelke (Hoensbroek) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3
dunne wollen kous dunne hoos: dun hoāze (Hoensbroek), fijne hoos: fien hoase (Hoensbroek) kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)] III-1-3