e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneden botter wassen: [botter] wasǝn (Hoepertingen) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
knellen pijn doen: dun mich pijnn (Hoepertingen), pitsen: pitse (Hoepertingen, ... ), pitsə (Hoepertingen) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || knellen [ZND 01 (1922)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pijn doen: dun mich pijnn (Hoepertingen), pitsen: pitse (Hoepertingen, ... ) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-3
kneuzen blutsen: bleutse (Hoepertingen), blətsə (Hoepertingen) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knevels knuppelringen: knøpǝlreŋ (Hoepertingen) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: knei (Hoepertingen, ... ), knij (Hoepertingen), kny(3)̄ə (Hoepertingen), knɛ.i (Hoepertingen), knɛj (Hoepertingen) knie [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knɛi̯bant (Hoepertingen) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knieholte vouw: de va: van de knèj (Hoepertingen), de vaə van de kneiə (Hoepertingen), vaa van t been (Hoepertingen) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
knielbankje klein bankje: klein benkske (Hoepertingen, ... ) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kniele (Hoepertingen) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3