28447 |
raat |
(het) werk:
twɛ.rǝk (P188p Hoepertingen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
kùndjəda rūwə (P188p Hoepertingen)
|
Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
33577 |
radijs |
radijs:
radijs (P188p Hoepertingen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
32189 |
radmaker |
ramaker:
rāmēkǝr (P188p Hoepertingen),
rǭmiǝkǝr (P188p Hoepertingen)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
franjel:
frainels (P188p Hoepertingen),
kettel:
kettels (P188p Hoepertingen),
kętǝl (P188p Hoepertingen),
kɛtəls (P188p Hoepertingen),
rafel:
røfǝl (P188p Hoepertingen),
rəfəl (P188p Hoepertingen)
|
Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] || Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
II-7, III-1-3
|
18168 |
rafelen |
kettelen:
Dit werd vroeger meer gezegd.
kɛtələ (P188p Hoepertingen),
rafelen:
reuffele (P188p Hoepertingen),
rəfələ (P188p Hoepertingen),
ruffelen:
røfǝlǝ (P188p Hoepertingen)
|
Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenborstel:
spenəboͅsəl (P188p Hoepertingen)
|
ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rels (P188p Hoepertingen)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19977 |
rammelaar |
mannetje:
mɛnəkə (P188p Hoepertingen),
rammelaar:
rammeler (P188p Hoepertingen)
|
het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater] [N 112 (2006)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramənās (P188p Hoepertingen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|