24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (P188p Hoepertingen),
ook in ZND 01u, 168
hōͅgədis (P188p Hoepertingen)
|
hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] || hagedis, muurhagedis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
haxələ (P188p Hoepertingen)
|
hagelen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
23495 |
hagelkruis |
kruis:
kruis (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelkoren:
haxəl(kuərə) (P188p Hoepertingen),
hagelsteen:
hogəlsteijn (P188p Hoepertingen)
|
hagelsteen [ZND 01 (1922)] || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelsteen:
hachelsteen (P188p Hoepertingen),
hoagelsteen (P188p Hoepertingen)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
haxəl (P188p Hoepertingen)
|
hagel [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hǭgǝ (P188p Hoepertingen),
hǭǝgǝ (P188p Hoepertingen),
hopen:
højpǝ (P188p Hoepertingen),
opperen:
opǝrǝ (P188p Hoepertingen)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
krebber:
krɛbǝr (P188p Hoepertingen),
vers:
vas (P188p Hoepertingen),
vaǝs (P188p Hoepertingen),
vās (P188p Hoepertingen)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
pollevie:
een houten been of hiel
pollevie (P188p Hoepertingen),
vers:
de vaas (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
de vass vanne schoen (P188p Hoepertingen),
de vaəs (P188p Hoepertingen),
vas (P188p Hoepertingen),
vassə (P188p Hoepertingen)
|
hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Pollevij (achterlap van een schoen; fr. talon). [ZND 05 (1924)] || pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vā.s (P188p Hoepertingen)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|