24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
(een) bergske (P188p Hoepertingen),
hoogte:
høͅgtə (P188p Hoepertingen),
waaən heugde (P188p Hoepertingen)
|
heuvel [ZND 34 (1940)] || hoogte [ZND 01 (1922)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
va.aš (P188p Hoepertingen),
va.s (P188p Hoepertingen),
vaas (P188p Hoepertingen),
vas (P188p Hoepertingen),
vass (P188p Hoepertingen),
vaəs (P188p Hoepertingen)
|
hiel (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn pa:
heə aait ne zenne pa (P188p Hoepertingen)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
gɛjgə (P188p Hoepertingen),
kuimen:
kø̜̄u̯mǝ (P188p Hoepertingen)
|
[JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)]
I-11, III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
snakken:
snakken (P188p Hoepertingen)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (P188p Hoepertingen)
|
Hik (hikkepik, nikkop, nik). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
letten:
laetə (P188p Hoepertingen)
|
Hinderen. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkschaal:
henksol (P188p Hoepertingen),
hinksol (P188p Hoepertingen)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
henke (P188p Hoepertingen),
hinke (P188p Hoepertingen),
/
henke (P188p Hoepertingen)
|
/ [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22778 |
hinkelperk: vorm |
cirkel:
cirkel (P188p Hoepertingen),
halve cirkel met rechthoek:
halve cirkel met rechthoek (P188p Hoepertingen),
kruis:
een kruis (P188p Hoepertingen),
kruisvorm (P188p Hoepertingen)
|
Welke vorm heeft het spel dat op de grond wordt getekend? Teken dit op een afzonderlijk blaadje en schrijf de namen van de onderdelen in de vakken. [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|