18019 |
kuchen |
bochelen:
beggle (P188p Hoepertingen),
hoesten:
ho.sten (P188p Hoepertingen),
hoeste (P188p Hoepertingen),
hoosten (P188p Hoepertingen),
hu.stə (P188p Hoepertingen),
kuchen:
kuchen (P188p Hoepertingen)
|
kuchen [ZND 01 (1922)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
34382 |
kudde schapen |
kud:
køt (P188p Hoepertingen)
|
[JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34475 |
kuiken |
kieken:
kii̯kǝ (P188p Hoepertingen),
kikǝ (P188p Hoepertingen)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
33703 |
kuil |
kot:
kuǝt (P188p Hoepertingen),
kuil:
kau̯l (P188p Hoepertingen),
kǫu̯l (P188p Hoepertingen),
kǫu̯ǝl (P188p Hoepertingen)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
en kuiste in de kin (P188p Hoepertingen),
kuitje ən zijn kən (P188p Hoepertingen),
kuutje (P188p Hoepertingen),
kuiltje:
kuilke en de kin (P188p Hoepertingen),
kəlke in de kin (P188p Hoepertingen)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (kuilke, kuiltje, putje). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
26497 |
kuipdeksel |
deksel:
dęksǝl (P188p Hoepertingen)
|
Het uit twee halve cirkels bestaande deksel van de steenkuip. In Q 240 was de kuip half open. Er lag een plankje met half maantje op (Coenen, pag. 115). Zie ook het lemma ɛhalf kuipdekselɛ.' [N O, 19e; Vds 146; Jan 153; Coe 134; Grof 155; A 42A, 36 add.]
II-3
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kø̜jǝpǝr (P188p Hoepertingen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
brade:
bruwə (P188p Hoepertingen)
|
kuit (van een been) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19015 |
kundig |
slim:
sløͅm (P188p Hoepertingen)
|
kundig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32624 |
kunstmest |
stoffen:
stǫfǝ (P188p Hoepertingen)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|