e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vat half vat: ha.lǝf ˲vǭǝ.t (Hoepertingen  [(10 kg)]  ), klats: klats (Hoepertingen), vat: vǫǝt (Hoepertingen  [(25 kg)]  ), vǭǝt (Hoepertingen  [(20 kg)]  ) Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.] II-3
vat, ton vat: vāǝt (Hoepertingen) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12
vechten vechten: vēͅXtə (Hoepertingen), ze zen wiral an ⁄t vechten (Hoepertingen) vechten [ZND A1 (1940sq)] || Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1
vechthaan soorthaan: sō.rthǭǝn (Hoepertingen) Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
vee beesten: bestǝ (Hoepertingen) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
vee fokken kweken: kwekǝ (Hoepertingen) Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11
vee houden houden: (Hoepertingen) Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a] I-11
veearts artist: ártis (Hoepertingen) [JG 1a, 1b; Vld.; monogr.] I-11
veel drinken zuipen: z.oͅpə (Hoepertingen) zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)] III-2-3
veel te wijde broek flodderbroek: floͅdərbruk (Hoepertingen) broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] III-1-3