e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3596
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zien, kijken kijken: kieiken (Hoepertingen), kieke (Hoepertingen), kieken (Hoepertingen), zien: zīən (Hoepertingen) kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND] III-1-1
zijaltaar zijaltaar: zijaltaar (Hoepertingen, ... ) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: zijbeuke (Hoepertingen, ... ) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: zeij (Hoepertingen, ... ), zɛj (Hoepertingen), zij(de): zęj (Hoepertingen) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7, III-1-1
zijde spek zij: zēͅi (Hoepertingen) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijden omslagdoek foulard (fr.): fəlar (Hoepertingen) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijladder karleren: kɛ̄rlęi̯ǝrǝ (Hoepertingen), leren: lērǝn (Hoepertingen) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar leren: leren (Hoepertingen) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten schoonmaken: z`n no:əs sxo:n mŏkə (Hoepertingen), snuiten: snuite (Hoepertingen) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] || snuiten [ZND 07 (1924)] III-1-2
zijpad zijgang: zijgank (Hoepertingen, ... ) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3