e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3596
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
diarree (de/het) schijt hebben: dǝ skeǝt høbǝ (Hoepertingen), rappe, de -: rappe (Hoepertingen), schijt: schijt (Hoepertingen), plat gezwgd  scheit (Hoepertingen) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] || Te dunne ontlasting, buikloop. [N 76, 51a; N 76, 51b] I-11, I-12, III-1-2
diarree hebben schijt hebben: sxęi̯t hɛmǝ (Hoepertingen) Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a] I-12
dief dief: di‧f (Hoepertingen), schelm: sxeͅlm (Hoepertingen) dief [ZND 01 (1922)] III-3-1
diep diep: di ̞i̯p (Hoepertingen), dii̯p (Hoepertingen) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  beest (Hoepertingen), beͅs (Hoepertingen), ook in ZND 23, 009  bes (Hoepertingen) beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bats: bats (Hoepertingen) dij [ZND 01 (1922)] III-1-1
dijk gracht: dijk  grach (Hoepertingen) dijk [ZND 33 (1940)] III-3-1
dikke hakken dikke kapeles: dikǝ kapeles (Hoepertingen) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dikke neus dikke neus: dikke noas (Hoepertingen), tromp: < lm. lange neus.  lang troemp (Hoepertingen) een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] III-1-1
dikke wollen sjaal wintersjaal: weͅintərsjal (Hoepertingen) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3