18035 |
diarree |
(de/het) schijt hebben:
dǝ skeǝt høbǝ (P188p Hoepertingen),
rappe, de -:
rappe (P188p Hoepertingen),
schijt:
schijt (P188p Hoepertingen),
plat gezwgd
scheit (P188p Hoepertingen)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] || Te dunne ontlasting, buikloop. [N 76, 51a; N 76, 51b]
I-11, I-12, III-1-2
|
34351 |
diarree hebben |
schijt hebben:
sxęi̯t hɛmǝ (P188p Hoepertingen)
|
Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a]
I-12
|
21310 |
dief |
dief:
di‧f (P188p Hoepertingen),
schelm:
sxeͅlm (P188p Hoepertingen)
|
dief [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
di ̞i̯p (P188p Hoepertingen),
dii̯p (P188p Hoepertingen)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
beest (P188p Hoepertingen),
beͅs (P188p Hoepertingen),
ook in ZND 23, 009
bes (P188p Hoepertingen)
|
beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (P188p Hoepertingen)
|
dij [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
gracht:
dijk
grach (P188p Hoepertingen)
|
dijk [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
33903 |
dikke hakken |
dikke kapeles:
dikǝ kapeles (P188p Hoepertingen)
|
Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.]
I-9
|
17611 |
dikke neus |
dikke neus:
dikke noas (P188p Hoepertingen),
tromp:
< lm. lange neus.
lang troemp (P188p Hoepertingen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
wintersjaal:
weͅintərsjal (P188p Hoepertingen)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|