17651 |
achterste |
achterste:
a:chtərstə (P188p Hoepertingen)
|
achterste [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
achteruit:
a.xtǝrǭǝ.t (P188p Hoepertingen),
terug-ju(j):
tryk jȳi̯ (P188p Hoepertingen)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteraut gaon (P188p Hoepertingen)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hǫu̯ǝ (P188p Hoepertingen)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
hoofdbred:
høi̯t˱brēt (P188p Hoepertingen),
hø̜i̯t˱briɛ.t (P188p Hoepertingen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
kont:
kont (P188p Hoepertingen)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsappel (P188p Hoepertingen)
|
Adamsappel (bierknop, (keel)knobbel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
oijəm (P188p Hoepertingen),
asem:
ōͅsəm (P188p Hoepertingen),
u:wəsəm (P188p Hoepertingen)
|
adem [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
asemen:
ich kooəs nie oeseme (P188p Hoepertingen),
ōͅsəmə (P188p Hoepertingen),
u.wəsəmə (P188p Hoepertingen)
|
ademen [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de oeəre van ze veurheud (P188p Hoepertingen),
ieən oewer oəpe snije (P188p Hoepertingen),
uwər (P188p Hoepertingen)
|
ader [ZND 01 (1922)] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|