29809 |
handvormsteen |
veldbrik:
vę ̞lt˱brek (Q077p Hoeselt)
|
Volledig met de hand bewerkte en gevormde baksteen. Tegenwoordig verstaat men onder een handvormsteen ook een steen die op dezelfde wijze wordt gevormd als de handsteen vroeger, maar waarbij de bewerkingen volledig of gedeeltelijk machinaal gebeuren - Schuddinck, pag. 108. [N 30, 52b; N 98, 161; monogr.]
II-8
|
33147 |
handzeef |
teems:
te.ms (Q077p Hoeselt),
zeef:
ziɛ.f (Q077p Hoeselt)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
20074 |
hanekam |
hanekamp:
hônëkamp (Q077p Hoeselt)
|
hanekam (plant) (Celosia cristata L.)
III-2-1
|
33292 |
hanepoot |
vogelsgras:
vō.gǝls˲grǭǝ.s (Q077p Hoeselt)
|
Echinochloa crus-galli (L.) Beauv. Algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op bouwland, moestuinen en open wegbermen. Het is grasachtig met schijnaren in een pluim, groeit met rechtopstaande of onderaan geknikt opstijgende stengels en bloeit van juli tot de herfst. De lengte varieert van 10 tot 100 cm. Het blad gelijkt op het blad van de wilg; vandaar: wilweie, eigenlijk: "wilde wilgen" (vergelijk Du. Weide, "wilg"); zie ook de lemmata Vogelmuur en vooral Perzikkruid. Voor schom, zie ook aflevering I.3, p.2, bij het lemma Oude Grassoorten. [JG 1b]
I-5
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (Q077p Hoeselt),
hangen (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
hangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
19373 |
hangslot |
kluister:
klawster (Q077p Hoeselt)
|
Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18979 |
hansworst |
belachelijke, een -:
belâchlĕkke (Q077p Hoeselt)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25146 |
hard vriezen |
hel (vriezen):
hel (Q077p Hoeselt)
|
het vriest hard [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
25147 |
hard waaien |
hel waaien:
hel wèen
heͅl wēͅən (Q077p Hoeselt),
jagen:
joagen
jōͅgə (Q077p Hoeselt)
|
hard waaien [boezen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25027 |
hard, luid |
hel:
hĕll (Q077p Hoeselt)
|
hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)]
III-4-4
|