33611 |
bloementuin |
bloemenbed:
bloemebed (Q077p Hoeselt),
bloemenhof:
bloemenhof (Q077p Hoeselt),
perk:
park (Q077p Hoeselt)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (Q077p Hoeselt)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
blôemkeul (Q077p Hoeselt)
|
bloemkool
I-7
|
19646 |
bloemperk |
bed:
beͅdə (Q077p Hoeselt),
beͅt (Q077p Hoeselt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
26413 |
blok |
blok:
blǫk (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
kussen:
kø̜sǝ (Q077p Hoeselt)
|
Het stalen, in P 188 betonnen, blok waarin de pot of pan bevestigd is die in watermolens het lager vormt van de taats van het staakijzer. [Vds 106; Coe 126; Grof 149] || Vierkant houten of stenen blok. In het midden ervan bevindt zich een holle stenen of metalen kom waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Zie ook afb. 75. Vanderspickken maakt een onderscheid tussen het blok buiten naast het molenrad (Vds 75) en het blok binnen in het molenhuis (Vds 88). Gezien het feit dat beide blokken dezelfde functie hebben, zijn de termen uit de twee artikelen in dit lemma bijeengeplaatst. [Vds 88]
II-3
|
32945 |
blok, klos om het touw aan te spannen |
ratel:
ru̯ǫtǝl (Q077p Hoeselt),
rōtǝl (Q077p Hoeselt)
|
Het hulpmiddel dat dient om het touw waarmee de lading gebonden is nog strakker aan de spannen. Het gaat hier om een los stuk gereedschap, een klos, een katrol of een willekeurig ander stuk hout waaromheen of waardoorheen het touw wordt gehaald en aangetrokken. Voor dit doel kan ook de vregelstok worden gebruikt waaromheen het touw als met een knevel wordt aangedraaid. [N 18, 140; A 34, 10; add. uit N 17, 40; A 34, 9 en 12d; monogr.]
I-3
|
26512 |
blokje |
blok:
blǫk (Q077p Hoeselt)
|
Het blokje hout dat tegen de speelman slaat en via een koord de bel in beweging brengt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelɛ.' [Coe 146; Grof 171]
II-3
|
19323 |
bluf |
stoef:
stoef (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
30027 |
blusbak |
lesbak:
lɛ̄s˱bak (Q077p Hoeselt)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
21510 |
blussen |
blussen:
bleusse (Q077p Hoeselt),
spuiten:
speuten (Q077p Hoeselt),
speutən (Q077p Hoeselt)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|