25206 |
weersgesteldheid |
weer:
weer (Q077p Hoeselt)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
23708 |
weesgegroet |
weesgegroet:
weesgəgroet (Q077p Hoeselt)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ̄x (Q077p Hoeselt)
|
weg [RND]
III-3-1
|
17907 |
weggrissen |
pikken:
pikkë (Q077p Hoeselt),
snappen:
snôeppë (Q077p Hoeselt),
vortritsen:
voertritse (Q077p Hoeselt),
vortsnappen:
voert snappe (Q077p Hoeselt)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)] || Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
26579 |
wegkappen |
wegkappen:
wɛxkapǝ (Q077p Hoeselt)
|
De te hoge delen van het maalvlak van een molensteen wegkappen. Woordtypen als hart geven (Q 162), hart uithalen (Q 162, Q 180) en krop uithalen (Q 95) duiden erop dat de te hoge delen in de buurt van het kropgat worden weggehaald. In dit geval spreekt men van een (te) rijke steen. Vgl. het lemma ɛrijkɛ.' [Jan 200; Coe 173; Grof 204]
II-3
|
17979 |
wegkwijnen |
achteruitgaan:
átëraut gon (Q077p Hoeselt),
âterawt goan (Q077p Hoeselt),
kwijnen:
kwijne (Q077p Hoeselt),
vortkwijnen:
voert kwijne (Q077p Hoeselt)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)] || (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
handwijzer:
haandwijzer (Q077p Hoeselt)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
groes:
grūs (Q077p Hoeselt),
wei:
wē (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
weiland:
wēlānt (Q077p Hoeselt)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
zager:
zoager (Q077p Hoeselt)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|