e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buurt geburen: heͅ eͅs gɛburə (Hoeselt), én de geboere (Hoeselt), hoent : oe kort  hè hoent in de geboeren (Hoeselt) het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)] || Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw gebuur: geboer (Hoeselt) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
calvarieberg op het kerkhof calvarie (<lat.): kalvâre (Hoeselt) De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)] III-3-3
canadapopulier canadas: kannedas (Hoeselt), kannëdas (Hoeselt) De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)] || kanadaboom III-4-3
cape cloche (fr.): Van Dale (FN): cloche, manteau - wijdvallende mantel.  kloͅs (Hoeselt) cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)] III-1-3
capuchon kap: kap (Hoeselt) capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] III-1-3
cariës kwade tanden: koj taan (Hoeselt), rotte tanden: rotte taan (Hoeselt), rottë taan (Hoeselt) Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)] || Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)] III-1-2
carnavalsoptocht carnavalstoet: karnëvalstoet (Hoeselt) de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)] III-3-2
castagnetten castagnetten: kastënjèttë (Hoeselt) de twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten] [N 112 (2006)] III-3-2
castreren boeten: bȳtǝ (Hoeselt, ... ), bȳtǝn (Hoeselt), pitsen: petsǝ (Hoeselt), snijden: snęi̯ǝ (Hoeselt), snɛi̯ǝ (Hoeselt) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11, I-12, I-9