e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de eg lichten (de eg) lichten: li.xtǝ (Hoeselt) De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.] I-2
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam [eg]balken: [eg]˱ba.lkǝ (Hoeselt) De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.] I-2
de grond omwoelen wroelen: vrylǝ (Hoeselt) Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c] I-11
de grond vasttreden, aanstampen treden: [treden] (Hoeselt) In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.] I-2
de heg knippen scheren: sjère (Hoeselt) De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] III-2-1
de helft vragen de helft is voor mich: de helf es vər mich (Hoeselt), de hèlf is veur mig (Hoeselt), geef mich de helft: geeft mig de helf eens van t geen e ig gevonden heb (Hoeselt), ieder de helft: ieder de hèlf (Hoeselt) Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)] III-3-2
de hoogkar doen achteroverslaan omhoogstoten: ǫmhōxstōtǝ (Hoeselt), opkappen: opkapǝn (Hoeselt), opslaan: opsløn (Hoeselt) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de kaarsen aansteken aansteken: oanstèkə (Hoeselt), oanstêke (Hoeselt) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven dempen: kaasse dempe (Hoeselt), uitdoen: autdoen (Hoeselt), kaasse awtdoen (Hoeselt) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten schudden heffen: Ook: hùffë.  hèffë (Hoeselt), Sub hèffë: ook hùffë.  hùffë (Hoeselt) Spel kaarten schudden voor verdeling. III-3-2