34100 |
achterklauw |
hak:
hak (Q077p Hoeselt),
vers:
vās (Q077p Hoeselt)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
eerste knie:
ɛ̄.sǝ kni (Q077p Hoeselt)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
reep:
rēp (Q077p Hoeselt)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
ring:
ręŋk (Q077p Hoeselt)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
ĕĕstë (Q077p Hoeselt),
kont:
kont (Q077p Hoeselt),
poep:
poep (Q077p Hoeselt)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
cour (fr.):
koer (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
terug-ju(j):
tryk jy (Q077p Hoeselt)
|
achteruit || Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
aterawt gŏan (Q077p Hoeselt)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
hoofdbred:
høi̯t˱brē̜.t (Q077p Hoeselt)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterste rad:
êste rōāt (Q077p Hoeselt)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24438 |
adder |
adder:
adder (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|