17579 |
kroeshaar |
kroeshaar:
kroesjhaor (L426z Holtum)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20120 |
krols |
loops:
luipsj (L426z Holtum),
løͅi̯ps (L426z Holtum),
løͅi̯pš (L426z Holtum)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
23381 |
kroonluchter |
kroonluchter:
kroanluchter (L426z Holtum),
kroonluchter (L426z Holtum)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26454 |
kropgat |
krop:
krǫp (L426z Holtum)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwösj (L426z Holtum, ...
L426z Holtum)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
17573 |
kruin |
kruin:
krūūn (L426z Holtum)
|
kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
gemacht:
gemaks (L426z Holtum),
kruis:
krys (L426z Holtum)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruuzəefiks (L426z Holtum),
kruis:
kruuts (L426z Holtum, ...
L426z Holtum),
kruuəts (L426z Holtum),
kruisbeeld:
kruusbeeld (L426z Holtum),
kruutsbeeld (L426z Holtum, ...
L426z Holtum),
lieveheer:
lévenèèr (L426z Holtum),
onzelieveheer:
sleeveheer (L426z Holtum)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
32800 |
kruiselings overhoeks eggen |
kruis overoord [eggen]:
krȳts ø̄vǝrǭrt (L426z Holtum)
|
Manier van schuin eggen waarbij men telkens naar de volgende aangrenzende zijde gaat, zodanig dat de egbanen elkaar kruisen en de akker dus dubbel bewerkt wordt; zie afb. 72. Een rechthoekige lange akker kan kruiselings overhoeks worden geëgd volgens een patroon dat grotendeels het dubbele is van afb. 72: halverwege de akker laat men het egpatroon overgaan in zijn spiegelbeeld; zie afb. 73. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1b+ 1d add.; N 11, 84c add.; N 11A, 177d + e; monogr.]
I-2
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruuske (L426z Holtum),
kruisje voor om de hals:
kruutske veur om den hals (L426z Holtum)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|