34178 |
slijmkoek |
lap:
lap (L325p Horn)
|
Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56]
I-11
|
32901 |
slijpbus, hoorn |
bus:
bø̜s (L325p Horn)
|
Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.]
I-3
|
20502 |
slikken |
doorslikken:
doorslikkə (L325p Horn),
slikken:
schlikkə (L325p Horn),
sjlikkə (L325p Horn)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
gewiekst:
gewikst (L325p Horn)
|
schrander [SGV (1914)]
III-1-4
|
18694 |
slip-over |
tricot (fr.):
trico (L325p Horn),
wambuisje:
wèmeske (L325p Horn)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
slipjas:
sjlupjas (L325p Horn)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
kamasche (L325p Horn),
slobkous:
sjlopkous (L325p Horn)
|
slobkous [SGV (1914)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20501 |
slok |
slok:
schloĕk (L325p Horn),
sjlaok (L325p Horn),
sjlok (L325p Horn)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
sjlókderm (L325p Horn),
šlokdɛ̄rm (L325p Horn)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1, III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
slons (L325p Horn)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|