e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

Gevonden: 3465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dienst dienst: deenst (Horn) dienst [SGV (1914)] III-1-4
dier, beest dier: deer (Horn) dier [SGV (1914)] III-4-2
dij bats: bats (Horn), batse (Horn) dij [SGV (1914)] || dijen [SGV (1914)] III-1-1
dik worden opstijven: òpsjtievə (Horn), stijf worden: stīēf wéérə (Horn) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke hakken schijthak: (mv)  šithakǝ (Horn) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dikke want pij: pieje (Horn) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3
dikke wollen sjaal sjerp: sjerp (Horn) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
dikke, warme mantel mantel: mantjel (Horn) damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] III-1-3
dinsdag dinsdag: deesdig (Horn), ig kom deesdig (Horn) dag; dinsdag [N 07 (1961)] || Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)] III-4-4
dirigent van het zangkoor dirigent (<du.): dirigent (Horn) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3