22478 |
middelste kegel |
koning:
de keuning (Q165p Horpmaal)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikken (Q165p Horpmaal)
|
Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
meisdiener (Q165p Horpmaal)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
19940 |
moer |
moeder:
moiər (Q165p Horpmaal, ...
Q165p Horpmaal),
vooi:
voi (Q165p Horpmaal, ...
Q165p Horpmaal)
|
voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
warmoeshof:
wɛ.rəməstoͅf (Q165p Horpmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
18569 |
monicazak |
monicamaal:
moniákmoͅ.l (Q165p Horpmaal)
|
een binnenzak met ruimte tussen de zak en het pand (monikazak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motregel (Q165p Horpmaal),
motriegel (Q165p Horpmaal)
|
stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
daar valt een fijne stuif:
do valt ne fijne stoef (Q165p Horpmaal)
|
stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
18264 |
mouw |
mouw:
mouw (Q165p Horpmaal)
|
de mouw [N 59 (1973)]
III-1-3
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
muilpeer (Q165p Horpmaal)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|