20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
kachelpijp:
kachelpie:p (L246p Horst)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18352 |
hoge rijgschoen |
hoge rijgschoen:
hoege reejschoon (L246p Horst),
hoege rijschoon (L246p Horst)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
bottinetje:
bottientjes (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
laars:
laarzen (L246p Horst),
skischoen:
skiejschoon (L246p Horst),
sneeuwschoen:
laarzen
sniejschoon (L246p Horst)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21866 |
hogen |
hogen:
huuge (L246p Horst)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (L246p Horst),
hŏŏmel (L246p Horst)
|
hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
hôomp (L246p Horst)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klōēt (L246p Horst)
|
kluit [SGV (1914)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hoond (L246p Horst)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hongerig (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|