24338 |
jong van een dier |
jong:
joonk (L246p Horst),
jōŋk (L246p Horst),
klein beestje:
klein biesje (L246p Horst)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (ve dier) [SGV (1914)] || klein beestje [DC 37 (1964)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (L246p Horst),
baggen (mv.):
bage (L246p Horst),
bagje:
bɛxskǝ (L246p Horst),
kiertje:
kirkǝ (L246p Horst),
varkentje:
vɛrkskǝ (L246p Horst)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
joong (L246p Horst),
jŏŏng (L246p Horst)
|
jongen [DC 05 (1937)] || jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jóng (L246p Horst),
vrijer:
vreejer (L246p Horst, ...
L246p Horst),
vrejer (L246p Horst)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
vrijer:
vrejer (L246p Horst)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
juut (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
Judas (L246p Horst)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
jŏŏffer (L246p Horst),
juffrouw:
juffrouw (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)] || hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
klieəd (L246p Horst),
kliëd (L246p Horst),
weejzulədaatklietānmootəlosmaakəveurwəətkunəvərandərə (L246p Horst)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
gletsjer:
gletsjer (L246p Horst),
hij gaat emigreren, want hij heeft zijn haar al ingepakt:
heej gîet emigreere, want heej hèd zien hòòr al ingepakt. (L246p Horst),
kale kop:
kale kop (L246p Horst)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|