id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33280 | boon, algemeen | bonen: būǝnǝ (Horst), boon: bōǝn (Horst), būǝn (Horst) | Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5 |
32422 | boordmes | opsnijder: ǫpsnējǝr (Horst), ruimmesje: rȳmmɛskǝ (Horst) | Klompenmakersmes met ongeveer de vorm van een scheermes, dat wordt gebruikt om de scherpe kant aan de binnenrand van de klompopening af te snijden. Het wordt vaak gemaakt uit een oud, opvouwbaar scheermes. Zie ook afb. 250. [N 97, 125; A 29a, 15a-c; monogr.] II-12 |
18863 | boos | giftig: giftig (Horst), kwaad: kwoad (Horst) | 01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19600 | bord | telder: telder (Horst) | bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1 |
21302 | borg | borg: börg (Horst) | borg [SGV (1914)] III-3-1 |
20563 | borrel | borreltje: borreltjə (Horst), glaasje: glaeskə (Horst), schnaps-je: snépskə (Horst) | borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24981 | borrelen (van water) | borrelen: borrele (Horst) | door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)] III-4-4 |
26141 | borst | borst: bǫrst (Horst) | Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] II-3 |
19497 | borstel | borstel: boarsel (Horst) | borstel [SGV (1914)] III-2-1 |
17578 | borstelig haar | pinhaar: pinhàòr (Horst) | borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1 |