18784 |
franje |
franje:
fraanje (L246p Horst),
frānjǝ (L246p Horst)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
32821 |
frees |
frees/fraise (fr.):
frē̜s (L246p Horst)
|
Een modern akkerwerktuig waarvan de aan-gedreven as voorzien is van een reeks messen, haken of tanden die in de grond hakken en deze fijn maken. [N 11, 72 add.; N 11A, 169b; N J, 10; div.; monogr.]
I-2
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
moeəke (L246p Horst),
laten rijpen van fruit
moëken (L246p Horst)
|
fruit bewaren; Kent u een werkwoord muiken, meuken, muken, moeken? Zo ja wat betekent het? Hoe spreekt men het uit? [DC 31 (1959)] || meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)]
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
grazen:
grààze (L246p Horst)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
braden:
lauk braojə (L246p Horst)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19727 |
fuchsia |
bellenstruik:
bellestroek (L246p Horst)
|
Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L246p Horst)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] || fuut (vogel) [SGV (1914)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gōā (L246p Horst),
B.v. heej ging inèns de deur oet.
gaon (L246p Horst)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20530 |
gaar |
gaar:
gáár (L246p Horst)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|