e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elektriciteit elektriek: eͅləktrek (Houthalen) electriciteit [ZND 34 (1940)] III-2-1
elektrische tram elektrieken tram: eͅləktrekən tram (Houthalen) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
elkaar in de staart bijten staartbijten: stɛrtbęi̯tǝn (Houthalen) Gezegd van de biggen. [N 76, 30] I-12
elleboog, bocht elleboog: ɛlǝbōx (Houthalen) Gebogen pijp, die dient om een leiding in een andere richting te voeren, meestal in een hoek van 90¬∞, soms ook van 45¬∞. [N 64, 120d; monogr.] II-11
ellende (lijden) ellende: ech ben zik van elendə (Houthalen), Hiēͅə zet en delendə (Houthalen), Hijje zit in de ellende (Houthalen), Ig bin zik van de ellende (Houthalen), miserie: Hiēͅə zet en de mesēri (Houthalen) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
els els: ęls (Houthalen), elsje: elsǝn (Houthalen) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer aker: ākər (Houthalen), emmer: imər (Houthalen, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] || houten emmer [ZND B1 (1940sq)] || ijzeren emmer [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
engel engel: ingel (Houthalen), nən eŋəl tvi eŋələ (Houthalen) Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] || Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engel des heren engel des heren: engel des heeren (Houthalen) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3
engelbewaarder engelbewaarder: ingelbewoarder (Houthalen) Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)] III-3-3