17692 |
kwijl |
zever:
ziever (L414p Houthalen)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (L414p Houthalen),
kwìspelen (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
loueg (L414p Houthalen),
lôâg (L414p Houthalen)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lūǝ.x (L414p Houthalen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
bruk (L414p Houthalen),
brǫk (L414p Houthalen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33649 |
laagliggende akker |
lage grond:
lēgǝ grǭnt (L414p Houthalen)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
zonk:
zoŋk (L414p Houthalen)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lēxtǝ (L414p Houthalen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (L414p Houthalen),
boͅt (L414p Houthalen),
-> e paër bote.
boͅt (L414p Houthalen),
Echt dialect, maar in het mv. gebruikt men stievel. [vagen - strampen = guetres].
boͅt (L414p Houthalen),
laars:
-> un paar laarzen.
laars (L414p Houthalen),
stevel:
Mv.
stīvəl (L414p Houthalen),
Oud.
stēvəls (L414p Houthalen)
|
laars [ZND B1 (1940sq)] || Laars, een paar laarzen [ZND 37 (1941)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
leste evangelie (L414p Houthalen)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|