id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18926 | prutsen | frotselen: frotselen (Houthalen), frutselen: frøtsələ (Houthalen), klommelen: klomələ (Houthalen), prullen: prølə (Houthalen), prutselen: pritselen (Houthalen) | Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] III-1-4 |
18930 | prutswerk | geknoei: vat ə gəknoj (Houthalen), wa ien geknooi (Houthalen) | Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
20651 | pudding | crme: kri̯ɛm (Houthalen) | Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
30687 | puimsteen | puimsteen: pø̜̄msten (Houthalen), pø̜jmstin (Houthalen) | Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9 |
18110 | puistjes | brobbels: brobəls (Houthalen) | puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2 |
21479 | punaise | punaise (fr.): ps. omgespeld volgens Frings! pynēͅs (Houthalen) | een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)] III-3-1 |
32879 | punt van het blad van de zeis | tip: tøp (Houthalen) | De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3 |
25014 | punt, stip | punt: punt (Houthalen) | een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] III-4-4 |
30633 | puntkwast | borstel: borstel (Houthalen) | Kwast waarvan de haarbundel met touw om de steel is gebonden. [N 67, 30c] II-9 |
17594 | pupil | pupil: pupiel (Houthalen) | Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)] III-1-1 |