e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roeispaan roeispaan: ps. omgespeld volgens Frings (de "i"heb ik als een gewone i geïnterpreteerd en niet als een diftong, omdat het niet superscript geschreven staat!).  roispa͂n (Houthalen) het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)] III-3-1
roekoeën koeren: koere (Houthalen) Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)] III-3-2
roep- en lokwoord voor de kip tiet, tiet, tiet: tīt, tīt, tīt (Houthalen), tsjiep, tjsiep, tsjiep: tšip, tšip, tšip (Houthalen) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roepen van de duiven roepen: roppe (Houthalen) Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)] III-3-2
roeping geroepen (volt.deelw.): geröppe (Houthalen) Roeping. [N 96D (1989)] III-3-3
roer afgang: ā.fgaŋk (Houthalen), schijt: sxę̄t (Houthalen) Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204] II-6
roeren roeren: ruuren (Houthalen, ... ) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] || roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roerzeef zij: zɛi̯ (Houthalen) zift voor soep of groenten (fr. passoire) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
roest roester: roester (Houthalen), roͅstər (Houthalen) roest [ZND 06 (1924)] || roest (roester) [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
roestplek roesselplek: roͅstərpleͅk (Houthalen), roestplek: rustplɛk (Houthalen) roestplek [ZND 36 (1941)] || Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1