19850 |
trechter |
trechter:
trɛxtǝr (L414p Houthalen)
|
De zinken of loden bak die het water van samenkomende afvoerbuizen opvangt. [N 64, 149h]
II-9
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (L414p Houthalen),
zeikbak:
[zeik]˱bak (L414p Houthalen)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trede:
treeͅ (L414p Houthalen),
trēt (L414p Houthalen),
trid:
trit (L414p Houthalen)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
I-13, II-9, III-2-1
|
28912 |
treeft |
rooster:
rustǝr (L414p Houthalen)
|
Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22]
II-7
|
21161 |
trein |
trein:
ps. omgespeld volgens Frings!
trēͅn (L414p Houthalen)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19292 |
treiteren |
de duvel aandoen:
iemand den duvel āāndōēn (L414p Houthalen),
faradien:
citaat: van het Fr. faire enrager, in het Waals f enragie overgebracht door de mijnwerkers
faradjieën (L414p Houthalen),
judassen:
judassen (L414p Houthalen),
koeioneren:
iemand kŏŭjeneeren (L414p Houthalen),
kooieneeren (L414p Houthalen),
plagen:
iemand plôâgen (L414p Houthalen),
plouegen (L414p Houthalen),
tergen:
imant tergə (L414p Houthalen),
treiteren:
tretteren (L414p Houthalen)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
honger:
hoŋər (L414p Houthalen)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haken:
hięk (L414p Houthalen),
hōǝk (L414p Houthalen)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
harmonica:
harmonika (L414p Houthalen),
monica:
monika (L414p Houthalen),
trekzak:
trekzak (L414p Houthalen)
|
Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
treͅkən (L414p Houthalen)
|
trekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|