33853 |
vooruittrappen |
kappen:
kapǝ (L414p Houthalen),
schoppen:
sxopǝ (L414p Houthalen)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
17673 |
voorvoet |
vrei:
vreͅi (L414p Houthalen)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34583 |
voorwand |
hoofd:
høt (L414p Houthalen),
hoofdbred:
hyt˱brīǝ.t (L414p Houthalen),
schoft:
sxoft (L414p Houthalen)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
28457 |
voorwas |
voorwerk:
vø̄rwɛrk (L414p Houthalen)
|
Was die door de bijen geproduceerd wordt, voordat ze aan de eigenlijke ratenbouw beginnen. Mengsel van propolis en was. Bovenaan in de korf of het raam wordt ter versteviging een laagje was aangebracht als basis voor de raten. [N 63, 14a]
II-6
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
veurzanger (L414p Houthalen)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28507 |
voorzwerm |
voorzwerm:
vø̄rzwɛrm (L414p Houthalen)
|
De eerste zwerm, gewoonlijk in juni. Een deel van een bijenvolk verlaat met de oude koningin korf of kast. Wie met de zwerm meetrekt, schijnt niet meer naar de oude woning om te zien (De Roever, pag. 34). De zwerm laat een aparte zwermtoon horen. [N 63, 29b; JG 1b; N 63, 37e; A 9, 6]
II-6
|
19712 |
vork |
ket:
keͅt (L414p Houthalen),
verket:
vərkeͅt (L414p Houthalen),
vərkɛt (L414p Houthalen)
|
vork (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] || vork (bij het eten) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
24033 |
vormbewijs |
briefje:
brûfke (L414p Houthalen)
|
Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24032 |
vormeling |
vormeling:
vûrmeling (L414p Houthalen)
|
Een vormeling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24031 |
vormen |
vormen:
vûrme (L414p Houthalen)
|
Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|