id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17651 | achterste | achterste: echterste (Houthalen) | [N 10c (1995)] III-1-1 |
19445 | achteruit | hup-terug: hø̜p trȳx (Houthalen), terug: tryk (Houthalen) | Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10 |
17951 | achteruitgaan | achteruitgaan: achteruitgaen (Houthalen), achtəroͅwət goͅwən (Houthalen), terugtrekken: terug trekken (Houthalen) | achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2 |
33854 | achteruittrappen | de kont uitsmijten: dǝ kǫnt ˱ǭ.tsmē̜.tǝ (Houthalen) | Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9 |
34584 | achterwand | hoofd: høt (Houthalen), hoofdbred: hyt˱brīǝ.t (Houthalen), schoft: sxǫft (Houthalen) | De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13 |
21139 | achterwiel van een fiets | achterrad: ps. omgespeld volgens Frings! axtəra͂t (Houthalen) | het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)] III-3-1 |
17630 | adamsappel | adamsknobbel: ādamsknobhəl (Houthalen) | adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1 |
17685 | ademen | asemen: ich kos nie ôâsemen (Houthalen) | Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1 |
17682 | ader | ader: de ōāren van ze veurhut (Houthalen), n ôâr ope snije (Houthalen) | de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1 |
23767 | advent | advent (<lat.): advent (Houthalen) | De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)] III-3-3 |