e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

Gevonden: 4881
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivenmand duivenkorf: dauve kûrf (Houthalen), kiever: kivər (Houthalen), korf: kûrf (Houthalen) Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)] || Hoe heet verder in Uw dialect: een gewone duivenmand (bijv. om naar het inkorvingslokaal te gaan)? [N 93 (1983)] || Hoe heet verder in Uw dialect: een mand waarin één of meer duiven vervoerd worden om ze te "leren"? [N 93 (1983)] III-3-2
duivenmelker duivenmelker: dauvemûlker (Houthalen) Hoe heet de persoon die duiven houdt om aan wedstrijden deel te nemen? [N 93 (1983)] III-3-2
duivenslag slag: slō.ch (Houthalen), slǭ.x (Houthalen) Duivenslag. [Goossens 1a (1955)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duiventoren duiventoren: dauvetōōre (Houthalen) een duiventoren (op vroegere kasteel- of kloosterhoeven)? [N 93 (1983)] III-3-2
duivin, vrouwelijke duif duivin: doufin (Houthalen), duivinnetje: duuvinəkə (Houthalen), hen: hin (Houthalen) duif, wijfje [Goossens 2a (1963)] || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] III-4-1
duizelig dol: dul (Houthalen) Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] III-1-2
dun sneetje brood lapje: lɛpkə (Houthalen) Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)] III-2-3
durven dorren: dèrren (Houthalen) durven [ZND 25 (1937)] III-1-4
duur duur: dier (Houthalen), duur (Houthalen), adj.  diər (Houthalen) duur [ZND A2 (1940sq)] || duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)] III-3-1
duwen duwen: dòwən (Houthalen) duwen [RND] III-1-2