19504 |
dweil |
dweil:
dweil (Q100p Houthem)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koebloem:
kōblōm (Q100p Houthem)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
20394 |
echtgenoot |
kerel:
minachtend
kèl (Q100p Houthem),
man:
miene man
man (Q100p Houthem)
|
(man. ) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
mien vrouw
vrouw (Q100p Houthem),
wijf:
minachtend
wief (Q100p Houthem)
|
(vrouw; ) bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikhöreke (Q100p Houthem),
eikkeurensje (Q100p Houthem),
eikø͂ͅnšə (Q100p Houthem)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
kwert:
kwaert (Q100p Houthem)
|
eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) snuits trekken:
n sjnoets trikke (Q100p Houthem),
een snuits maken:
n sjnoets make (Q100p Houthem),
grimassen maken:
gremasse maake (Q100p Houthem),
grimassen trekken:
gremasse trikke (Q100p Houthem)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
30090 |
een muur opmetselen |
optrekken:
ǫptrękǝ (Q100p Houthem)
|
Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.]
II-9
|
30077 |
een muur uitloden |
een muur loden:
ǝn mūr lø̄ǝ (Q100p Houthem)
|
De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b]
II-9
|
30162 |
een muur voegen |
voegen:
vōgǝ (Q100p Houthem)
|
De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 à 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.]
II-9
|