32590 |
mesthoopje op het land |
mesthoop:
(mv [mest]hø̜i̯p)
[mest]hǫu̯p (Q100p Houthem)
|
Met de hieronder volgende termen wordt het hoopje mest bedoeld, dat men telkens met de mesthaak van de kar aftrekt. De gegevens die aan dit lemma hoofdzakelijk ten grondslag liggen, zijn tweeërlei: enkelvoudsvormen, verkregen door N 11, 18, en meervoudsvormen n.a.v. A 9, 30. Bij de bewerking van het materiaal konden uit de meervoudsvormen - als dat nodig was - enkelvouden worden afgeleid. Omdat het bij de bemesting van het land doorgaans om meerdere, ja zelfs rijen mesthoopjes gaat, is per woordtype achter de varianten of achter de plaatsnummers zoveel mogelijk de meervoudsvorm vermeld. Bij varianten van de typen hoopje (mest) en mesthoopje echter is het meervoud weggelaten, omdat het - behoudens een enkele, apart gedocumenteerde uitzondering - allerwegen met -s gevormd blijkt te worden. De termen aan het eind van dit lemma betreffen niet het hierboven bedoelde mesthoopje, maar een grote hoeveelheid mest die men, wanneer de mestvaalt vol zat en er op het erf geen plaats voor was, naar het land reed en daar op een bepaalde plaats op een hoop zette. Voor het (...)-deel van de betrokken varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [N 11, 18 + 19; N 11A, 20a + b; A 9, 31]
I-1
|
24335 |
mestkever |
paardsworm:
pèšwörm (Q100p Houthem)
|
mestkever [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
33622 |
mestvaalt |
mest:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mes (Q100p Houthem),
mesthoop:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mèshoup (Q100p Houthem),
mestpoel:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mespool (Q100p Houthem)
|
hoop droge mest,die bij of op de gierput wordt opgestapeld [DC 18 (1950)] || mesthoop bij de boerderij [DC 09 (1940)]
I-7
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
planten:
[planten] (Q100p Houthem)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
buien:
buuje (Q100p Houthem)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20573 |
middagmaal |
eten:
ète (Q100p Houthem),
middageten:
middegaete (Q100p Houthem),
noen, de -:
noon (Q100p Houthem)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur, diner [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
damp:
damp (Q100p Houthem)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20331 |
moeder |
ma:
maa (Q100p Houthem),
maatje:
make (Q100p Houthem),
mam:
mam (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem),
mem:
minachtend
mem (Q100p Houthem),
moeder:
mooder (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem,
Q100p Houthem,
Q100p Houthem,
Q100p Houthem,
Q100p Houthem,
Q100p Houthem,
Q100p Houthem)
|
(moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
meute (Q100p Houthem)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moer:
moor (Q100p Houthem)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|