18155 |
ziekenhuis |
ziekenhuis:
ziekənhōēs (Q109p Hulsberg)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag[eg]:
zek˲zak˱[eg] (Q109p Hulsberg)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
17644 |
zijde |
zij:
ziej (Q109p Hulsberg)
|
Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19221 |
zijn woede luchten |
afreageren:
aafreageerə (Q109p Hulsberg)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33602 |
zilveruitje |
sint-jansun:
st jans un (Q109p Hulsberg)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18816 |
zin (lust) |
zin:
zin (Q109p Hulsberg)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
droog:
dru.eg (Q109p Hulsberg),
zindelijk:
zindəlik (Q109p Hulsberg)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fluitə (Q109p Hulsberg)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
30978 |
zool |
zool:
zōl (Q109p Hulsberg)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg),
de jong
jong (Q109p Hulsberg),
zoon:
zoon (Q109p Hulsberg)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|