19487 |
beddenbak, ressortbak |
ressortbak:
rəsōͅrbak (L289a Hushoven)
|
bak met springveren in bed, waarover matras wordt gelegd (voorloper binnen veermatras)
III-2-1
|
19770 |
beddengoed |
beddengerei:
bɛdəgreͅi̯ (L289a Hushoven),
beddengoed:
bɛdəgōt (L289a Hushoven)
|
beddegoed
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lākə (L289a Hushoven)
|
laken
III-2-1
|
19550 |
beddenwarmer |
kruik:
krū.k (L289a Hushoven)
|
kruik (voor in bed)
III-2-1
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedreêge (L289a Hushoven),
belazeren:
belaazere (L289a Hushoven),
belazere (L289a Hushoven),
besodemieteren:
besoodemietere (L289a Hushoven),
bezeiken:
bezeîke (L289a Hushoven),
fotsen:
cf. Schuermans p. 131, s.v. "fosschen". Zie "foetschen"; cf. s.v. "foetschen"= foppen, moffelen, bijzonder in het spel, fr. tricher. Vgl. RhWb. II, kol. 944 s.v.. "futscheln"2a. im Spiel betrügen
fótse (L289a Hushoven),
kloten:
kloeëte (L289a Hushoven),
verneuken:
vernuuëke (L289a Hushoven)
|
bedonderen || bedriegen || bedriegen, beetnemen, voor de gek houden || bedriegen, knoeien || bedriegen, voor de gek houden || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
godsverneuker:
gotsvernuuëker (L289a Hushoven)
|
bedrieger
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
droef:
dreuf (L289a Hushoven),
droevig:
dreuvig (L289a Hushoven)
|
droevig
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
sprei:
spreͅi̯ (L289a Hushoven)
|
sprei, gewatteerde deken
III-2-1
|
24426 |
beekprik |
negenoog:
vis
nuuëgeoug (L289a Hushoven)
|
rivierprik
III-4-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bānjtj (L289a Hushoven),
beemd:
bimjtj (L289a Hushoven)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|